Appel
De appel behoort tot de rozenfamilie. Binnen deze familie is hij het meest verwant aan de peer en de kweepeer. De appel werd al in de prehistorie gecultiveerd. De appel ontstaat uit de bloembodem van de bloesem. Omdat het vruchtbeginsel zich onder het grootste deel van de bloem bevindt, blijft die (verdroogde) bloem zichtbaar aan de onderkant van de appel. Er zijn zeer vele appelrassen met elk hun eigen kenmerkende smaak, die zich ook na de pluk nog ontwikkelt. De verschillende rassen vallen in vier grote groepen uiteen. Ciderappels: Worden alleen voor de ciderfabricage gebruikt. Handappels: Knapperig en sappige appels die een aangenaam evenwicht tussen zoet en zuur hebben. Stoofappels: Rauw zijn deze appels duidelijk zuur, maar na garing hebben ze een goed evenwicht. Deze appels zijn geschikt voor taarten en pasteien omdat ze ook hun vorm goed vasthouden en niet zoals moesappels uiteen vallen. Twee doelen appels: Zijn zowel rauw als gaar te gebruiken De appel is dus op vele manieren te gebruiken. Rauw in salades, gekookt als appelmoes en gebakken in taart of pasteien. Ook kan hij als extra smaakmaker worden gebruikt in bijvoorbeeld rode kool.